Invordering van aanslagen Fiscus door verjaring niet meer mogelijk
Datum 09-12-2015 - 16:35
De inspecteur legde op 14 en 31 oktober 2000 aan BV X aanslagen Vpb 1997 en 1998 op. Nadat BV X hiertegen bezwaar had gemaakt, verleende de ontvanger op respectievelijk 13 november en 12 december 2000 uitstel van betaling totdat was beslist op de bezwaarschriften. BV X sloot vervolgens in 2004 een vaststellingsovereenkomst met de inspecteur en trok naar aanleiding daarvan op 20 september 2006 en 7 maart 2007 haar bezwaarschriften in.
Zij meldde dit niet aan de ontvanger en ook de inspecteur deed dat niet. De ontvanger kwam er in 2014 achter dat de bezwaarschriften waren ingetrokken. BV X kreeg vervolgens tot 22 september 2014 de tijd om de verschuldigde bedragen te voldoen. Op 25 september 2014 trok de ontvanger het verleende uitstel van betaling in. Toen betaling uitbleef, vaardigde de ontvanger op 23 oktober 2014 twee dwangbevelen uit.
Op 14 januari 2015 legde hij executoriaal derdenbeslag onder de bestuurder van BV X. BV X ging in verzet tegen de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen. De civiele kamer van Rechtbank Oost-Brabant stelde voorop dat de ontvanger op grond van artikel 25, lid 1, IW uitstel van betaling kon verlenen aan een belastingschuldige. Bij de totstandkoming van deze bepaling had de wetgever er volgens de Rechtbank rekening mee gehouden dat de verjaringstermijn werd verlengd met de tijd waarin de belastingschuldige uitstel van betaling had. Daarom kon uitstel alleen voor bepaalde tijd worden verleend, omdat anders onverjaarbare vorderingen zouden ontstaan.
Een redelijke uitleg van de uitstelbeschikkingen hield volgens de Rechtbank in dat de ontvanger uitstel van betaling had verleend voor de duur van de bezwaarprocedures van BV X, waarbij niet van belang was op welke wijze deze procedures eindigden. Hieruit volgde dat het uitstel van betaling volgens de Rechtbank was geëindigd met de intrekking van de bezwaarschriften op 20 september 2006 en 7 maart 2007. De Rechtbank kwam tot de conclusie dat de verjaringstermijn van vijf jaar voor de dwanginvordering van de belastingaanslagen was verstreken. De Rechtbank verklaarde het verzet van BV X gegrond, stelde de dwangbevelen buiten werking en hief het executoriaal derdenbeslag op.